Verleden: over de geschiedenis van tuinen en buitens

Een buitenplaats is een zomerhuis met tuin en/of park er omheen. De buitenplaats is slechts bedoeld voor het plezierig verpozen in de zomermaanden. Het heeft dus geen economisch of sociaal-maatschappelijk doel, zoals een landgoed of een kasteel. Er zijn buitenplaatsen in soorten en maten, zoals hofsteden en kastelen, die tot buitenplaats zijn omgebouwd, buitenplaatsen met landgoederen en buitenplaatsen van zeer bescheiden omvang.

Makkelijk bereikbaar

Het buitenhuis moest gemakkelijk te bereiken zijn, zodat de heer des huizes relatief snel per koets of (trek)schuit voor zaken naar de stad kon terugkeren. Daarom waren locaties langs de Amstel, het Gein, de Vecht en de Eem ideaal. Ook ’s Graveland en Kennemerland waren makkelijk over het water te bereiken.

Kleine buitenplaatsen

Langs de sloten en vaarten rondom de stad werden veel kleine zomerverblijven gebouwd; soms niet meer dan een theekoepeltje, voor burgers met een smallere beurs.

Kastelen

Sommige rijke kooplieden kochten landgoederen met kastelen en erfdienstbaarheden, waaraan titels verbonden waren. Zo tooide Lieve Geelvinck zich met de titel ‘Heer van Castricum, Mijnden en de beide Loosdrechten’. De kastelen werden vaak omgebouwd of volledig gesloopt om plaats te maken voor een buitenplaats.

Zelfvoorzienend

Weliswaar had de buitenplaats veelal geen sterke agrarische functie, maar er werd wel voedsel verbouwd voor eigen gebruik. En tevens uit interesse voor … streken, zoals ananassen en meloenen, toen nog heel bijzondere buitenlandse vruchten. Een menagerie met kippen en ander mooi gevogelte diende ook voor eieren en vlees. Tot nut en vermaak werd gejaagd op kleinwild en vogeltjes, waarvan heerlijke pastijen konden worden gemaakt.

Daarmee leverde de buitenplaats voor de stedeling zowel plezier, als voedsel. In het najaar werd het gedroogde en ingemaakte voedsel naar de stad meegenomen.

Voor de kleinere buitens had het meer het karakter van wat later een volkstuintje zou heten, of bij voorbeeld in Rusland de ‘datsja’.

Waarom buiten de stad?

De stad gaf de burger een veilige basis. Het was de plek waar handel werd gedreven en geld verdiend. Het vormde een militair bolwerk. De rijke burgers voerden samen zelfstandig het bestuur.

Kwalijke dampen

Vierhonderd jaar geleden stond de wetenschap in haar kinderschoenen. Kennis over hygiëne en ziekten was er nauwelijks. Epidemieën, zoals de pest en de pokken, werden ondermeer verweten aan het inademen van slecht riekende dampen. Vandaar het spreekwoord ‘in een kwade reuk staan’.

De gracht, een open riool

Pas zo’n tachtig jaar geleden werden in steden als Amsterdam riolen aangelegd. Daarvoor vormden de grachten in feite een open riool. Het ingenieuze systeem van dagelijkse doorspoeling van de grachten, dat Nicolaas Witsen bij de aanleg van de grachtengordel ontworpen had, werkte niet afdoende. Wanneer vanaf het voorjaar het weer warmer wordt, moeten de grachten een ondragelijke stank gegeven hebben en vormden zij haarden van ziektes, zoals diarree, dysenterie, cholera, geelzucht enz.

Gezonde lucht

Wie het zich financieel kon permitteren, zocht de frisse buitenlucht op. Zo ontstond de behoefte voor zomerhuizen buiten de stad; van zeer bescheiden tot monumentale omvang.

Wintermaanden

Vanaf de 2e helft van de 16e eeuw wordt Europa ruim een eeuw geteisterd door diepe winterse koude. Weliswaar levert dit veel ijsvermaak op, maar het maakt het leven buiten de stad in de winter hard. De Kleine IJstijd loopt nog door tot in de 19e eeuw.

Buitenplaatsen zijn op zomers gebruik gebouwd. In  de winter zijn deze huizen nauwelijks warm te houden. Ook wie in de huidige tijd ’s winters een gerenoveerde – van alle hedendaagse gemakken voorziene – buitenplaats bezoekt, neme een warm wolletje mee.

Jaarlijkse verhuizing

Omdat het gehele gezinsleven verplaatst werd van de stad naar de buitenplaats, verhuisde een belangrijk deel van het huisraad mee. Tegen de winter ging alles weer terug. De zomerhuizen werden in de wintermaanden vrijwel geheel leeg afgesloten.

 

Waarom ontstaan clusters met buitenplaatsen?

Amsterdamse projectontwikkelaars avant la lettre excelleerden in agrarische ontwikkeling zoals het droogmaken van polders. Het eerste geslaagde bedijkingproject was de Zijpe- en Hazepolder in 1597. Zo ontstond 400 jaar geleden de Beemster en een paar jaar later de Purmer en andere polders. Deze polderprojecten waren zeer lucratief. De buurvrouw van Sara Hinlopen en tweede vrouw van haar neef Lieve Geelvinck, Anna de Haze, was de nazaat van de uit Antwerpen naar Amsterdam uitgeweken initiatiefnemer van de Hazepolder; zij was de rijkste vrouw van Amsterdam.

Op de hofstedes van de pachtboerderijen in de polder hadden de stadse eigenaren vaak een kamer om er te kunnen overnachten. Dit kon soms uitgroeien tot een luxe buitenverblijf. Zo ontstonden meer dan 50 buitenplaatsen in de Beemster (nu allen verdwenen). Ook Sara Hinlopen bezat een hofstede met land in de Zijpe.

Land voor zand

Bij de uitbreiding van Amsterdam met de grachtengordel ontstond een enorme behoefte aan zand. Aannemers kochten percelen zandgrond in de Kennemer duinen en bij het Gooi. Het zand werd per schip naar Amsterdam afgevoerd via vaarten. Na de afgraving konden op het resterende land zomerhuizen worden gebouwd. Zo ontstond de cluster van buitenplaatsen in ’s Graveland. En langs de duinen in Kennemerland verrezen zo vele buitenplaatsen.

Projectontwikkeling

De overgrootvader van Sara Hinlopen bezat in Maarssen aan de Vecht gronden voor een baksteenfabriek met ook een hofstede. Zijn zoon Johan Huydecoper liet hier de buitenplaats Goudenstein bouwen, waarin nu het gemeentehuis van Maarssen gevestigd is.

Op de naastgelegen percelen aan de Vecht liet hij eveneens buitenplaatsen verrijzen. Hij kon deze grif verkopen aan zijn zakenvrienden en familie. Daarmee werd de aanzet gegeven voor de ontwikkeling van het snoer van buitenplaatsen langs de Vecht.

In 1647 werd een minder succesvol project ontwikkeld voor 24 buitenplaatsen aan een brede, kaarsrechte weg tussen Utrecht en Amersfoort: de ‘Wegh der Weegen’, de huidige Amersfoortseweg.

Het ontwerp was van Jacob van Campen, de architect van het Paleis op de Dam. Slechts enkele buitenhuizen zijn gerealiseerd.

 

Het ideaal van groene paradijzen

Vierhonderd jaar geleden was de wilde natuur nog een geduchte vijand. Maar tevens vertegenwoordigde het ontluikende groen nieuw leven. Men stelde het paradijs voor als een ommuurde tuin, goed bijgehouden en vol bloemen en fruit.

Geordend groen

De hand van God openbaart zich in orde. De geometrisch ordelijk aangelegde tuin weerspiegelt dit ideaalbeeld. Hierin is de natuur getemd. In de stadstuinen met een geometrische vakverdelingen van heggetjes – de Hollandse knopentuin – is dat goed te zien.

Groen in de stad

Bij de aanleg van de Amsterdamse grachtengordel zijn binnen de huizenblokken grote groene ruimten gecreëerd voor de aanleg van tuinen. Langs de grachten worden iepen geplaatst. Deze bomen en tuinen worden van het begin af aan beschermd door strenge regelgeving, de ‘keuren’. Ook nu nog zijn deze regels onderdeel van de bestemmingsplannen. Deze tuinen binnen de huizenblokken worden daarom ‘keurtuinen’ genoemd.

Formele tuinen

In het tuinontwerp van Jacob van Campen voor Johan Maurits van Nassau-Siegen in Kleef (1660) zijn geometrische figuren de basis voor een spel van zichtassen en water. André le Notre gebruikt het als voorbeeld bij zijn ontwerpen o.a. voor de tuin van Lodewijk XIV in Versailles: zichtassen gevormd door geschoren bomen, strakke heggen en enorme waterpartijen. De ontwerper Daniël Marot (1661-1752) past deze vormgeving toe in Nederland, ondermeer bij de tuinen van Paleis Het Loo en van Watervliet, de buitenplaats van Nicolaas Geelvinck bij Velsen. De stadstuinen en buitenplaatsenparken zijn afspiegelingen van deze voorbeelden.

Landschapstuinen

Door de opkomst van de Romantiek ontstaat de behoefte aan parken, die een idyllisch beeld van de natuur scheppen. In 1772 wordt het park van Beeckestijn in Velsen in landschapsstijl met slingerpaden, bloemdragende heesters, romantische bouwsels en waterpartijen uitgebreid. In de volgende decennia. zijn vrijwel alle buitenplaatsparken en stadstuinen in deze stijl heringericht.

 

Hoe zag het leven op de buitenplaats er uit?

Buitenplaatsen zijn bedoeld om, zodra het weer het toelaat, in de gezonde buitenlucht een plezierig verblijf te hebben. Tevens zijn het geschikte plekken om vrienden en zakelijke relaties te ontvangen en te entertainen.

Arcadia

Kenmerkend is, dat een esthetische combinatie van een fraai huis met weelderig groen en water wordt nagestreefd. De structuur van de grote 17e en 18e eeuwse buitenplaatsen was zodanig dat een paradijselijk ideaal werd gerealiseerd. De formeel aangelegde tuinen hebben een diepere – soms religieuze – betekenis. Ook in de vroege landschapstuinen is vaak veel symboliek verwerkt. De tuin zette de bezoeker aan tot contemplatie.

Vermaak

Zonder radio en televisie vermaakte de buitenplaatsbewoner zich met allerlei spelletjes. Er werd gemusiceerd: gezongen en op fluit, luit, viool, klavecimbel of later tafelpiano gespeeld. Bloemsierkunst en borduurwerk voor de vrouw en jacht voor de man. Of men ging uit varen in een bootje. Door zelf te tekenen en schilderen werden beelden vastgelegd. En regelmatig ging men bij elkaar op bezoek.

Verbinding met de stad

De heer des huizes reisde veelal wekelijks voor zijn zakelijke en bestuursbesognes naar de stad. Het vervoer verliep per paard of met de koets, of over water met een eigen schip of een trekschuit. Omdat buitenplaatsen vaak aan of bij waterverbindingen lagen, werd veel gebruik gemaakt van de trekschuit. Tot de komst van de trein, was dit de meest gangbare vorm van openbaar vervoer. Deze regelmatig varende schuiten werden getrokken door een paard en bereikten een snelheid van circa 7 km. per uur.

Personeel

Het onderhoud van de grotere buitenplaats en met name de tuin vergt veel arbeidsintensief onderhoud. Het tuinpersoneel stond onder leiding van een tuinbaas. Door het grote belang van de tuin, had de tuinbaas een bijzondere positie. Ook in de huidige tijd is een ervaren tuinbaas voor het behoud van de tuin essentieel.

 

Waarom zijn er zoveel buitenplaatsen verdwenen?

De buitenplaats heeft twee keer een bloeitijd gehad. In de Gouden en Zilveren eeuw,de 17e en 18e eeuw, slechts onderbroken door de nasleep van het Rampjaar 1672, als de Republiek bijna onder de voet wordt gelopen door Lodewijk XIV en zijn bondgenoten. En in de tweede helft 19e eeuw, wanneer het Nederland opnieuw economisch voor de wind gaat: “de Tweede Gouden Eeuw”.

Buitenplaatsen zijn een kostbare luxe

Als luxe product is een buitenplaats wellicht goed vergelijkbaar met het eigendom van een hedendaags plezierjacht: de aanschaf is kostbaar; bij mooi weer is het er voor plezier, vermaak en de frisse buitenlucht, maar ’s winters moet het goed worden opgeborgen; en het vergt een enorm jaarlijks onderhoud, waar meestal geen enkel economisch rendement tegenover staat.

Franse Tijd

De gevolgen van de Franse Revolutie en de Napoleontische Oorlogen brachten Nederland in een decennia lange periode van malaise en slechts geleidelijk herstel. Veel buitenplaatsen werden noodgedwongen verkocht of raakten ernstig in verval. Gewiekste opkopers lieten onverkoopbare buitenplaatsen slopen, verkochten de fraaie interieurdelen en het overige bouwmateriaal, waarna er bruikbare agrarische grond resteerde. Een bekende opkoper was de Amsterdamse boekverkoper en speculant Frederik Kaal (1733-1790), die tussen 1775 en 1790 tien buitenplaatsen liet slopen. Het woord ‘kaalslag’ is van zijn naam afgeleid.

Uit de gratie

Veel fnuikender voor het voortbestaan van de buitenplaatsen was het veranderende leefpatroon van de burgerij vanaf het einde van de 19e eeuw. Aan de rand van de stad en door de introductie van de trein en later de auto op voor het dagelijks werk aanvaardbare afstand van de stad, ontstaan tuinsteden en -dorpen, waar het gehele jaar door ‘buiten’ gewoond kan worden. Voortschrijdende technische ontwikkelingen zoals centrale verwarming, verbeterde isolatie, riool, elektriciteit en waterleiding, maakte dit mogelijk. Arbeidskracht – noodzakelijk voor het onderhoud van de parken – werd steeds duurder. Vergeleken met moderne woningen, zijn de buitenplaatsen oncomfortabel, ouderwets en geldverslindend.

In de 20e eeuw zijn daardoor zeer vele buitenplaatsen gesloopt of als gevolg van functiewijziging grotendeels verloren gegaan.

 

 

 

 

Het geslacht Geelvinck en hun buitenplaatsen

In Sara’s tijd

De familie Geelvinck en aanverwanten, die vanaf 1687 tot aan 1813 Herengracht 518 , het tegenwoordige Geelvinck Hinlopen Huis bewoonden, bezaten ook diverse buitenplaatsen met tuinen en parken die in de 18e eeuw of later veranderden van een Franse stijl in een Engelse landschapsstijl. De eerste bewoners van Herengracht 518 waren Sara Hinlopen (1660-1749) en Albert Geelvinck(1647-1693) die het pand in 1687 betrokken. Albert, was de tweede zoon van burgemeester Cornelis Geelvinck(1621-1689). De grootouders van Sara en Albert waren al in het bezit van hofstedes die in een later stadium werden uitgebouwd of vernieuwd tot grote buitenplaatsen. Cornelis Geelvinck bezat de hofstede Oosterhout in Heemstede, die hij van zijn vader had geerfd. Sara’s grootmoeder was Sara de Wael (1591-1652), die in het bezit was van de buitenplaats Pijnenburg bij Soestdijk. Zij was gehuwd met Jacob Jacobsz. Hinlopen, een lakenhandelaar en handelaar in Oost Indische waren. Sara’s grootvader van moeders zijde Leonore Huydecoper, was de schatrijke burgemeester en projectontwikkelaar , Joan Huydecoper , die Goudestein bezat aan de Vecht in Maarssen. Sara en Albert bezaten waarschijnlijk geen grote buitenplaats , maar hadden een hofstede in De Zijpe in Noord Holland en grond in s’Graveland en op Texel. Albert overleed in 1693, Sara in 1749. Albert en Sara zullen bezoeken gebracht hebben aan de hierna genoemde buitenplaatsen. Dat geldt zeker voor Sara die 88 jaar is geworden. Albert stierf op 46 jarige leeftijd.

Pijnenburg

De buitenplaats Pijnenburg is een landgoed in de Nederlandse gemeente Baarn en een klein deel in Soest, in de provincie Utrecht. Het ligt aan de N234 tussen Soestdijk en Bilthoven.

Pijnenburg was ooit in het bezit van Jan J. Hinlopen ( 1626-1666), de vader van Sara Hinlopen, wat hij van zijn moeder Sara de Wael had geerfd. Zij had in 1648 een nieuw huis Pijnenburg laten bouwen, dat ontworpen was door Philip Vingboons. Jan J. Hinlopen was getrouwd met Leonora Huydecoper van Maarseveen , (1631-1663), de dochter van de rijke burgermeester Joan Huydecoper (1599-1661, die een buitenplaats had in Maarssen aan de oevers van de Vecht, genaamd Goudestein. In het jaar 1663 verloor Jan J. Hinlopen zijn jongste dochter en zijn vrouw Leonora. Zijn oudste en enige zoon Jacob stierf op Pijnenburg. Na zijn dood in 1666 erfde Johanna Maria Hinlopen, de zus van Sara, Pijnenburg.

 Jan J. Hinlopen , zijn vrouw Leonora Huydecoper en vier kinderen, geschilderd door Gabriel Metsu. Sara zit tussen haar ouders in op de rand van de tafel, Johanna Maria zit rechts op de voorgrond.

De dochters Johanna Maria en Sara Hinlopen werden door hun stiefmoeder en tweede vrouw van Jan Hinlopen, Lucia Wijbrants, opgevoed. Jan J. Hinlopen liet zich met zijn nieuwe echtgenote door Bartholomeus van der Helst schilderen met zijn overleden vrouw, de kinderen en de honden op de achtergrond. De achtergrond van het schilderij is waarschijnlijk Pijnenburg.

De landschappelijke aanleg rond Pijnenburg wordt gedomineerd door de serpentinevijver die uitwaaiert door het hele park. Het park werd rond 1830 gewijzigd in een landschappelijke aanleg naar ontwerp van H. van Lunteren. De buitenplaats Pijnenburg is nu in particuliere handen en niet toegankelijk. In het park kan gewandeld worden.

Goudestein

De voormalige buitenplaats Goudestein in Maarssen was van 1957 tot 1 januari 2011 het gemeentehuis van Maarssen. Heden ten dage zijn nog de raadszaal, de kamers van burgemeester en wethouders en de trouwzaal aanwezig. In het koetshuis zijn het Nederlands Drogisterij Museum en het museum Maarssen gevestigd.

Vanaf 1608 als Jan Jacobszoon Huydecoper ‘de huysinge mette hofstede’ koopt, blijft het landgoed in het bezit van de leden van het geslacht Huydecoper tot aan het overlijden van mevrouw de weduwe L.J. Royaards-Huydecoper in 1938. Goudestein werd in 1628 gebouwd door Joan Huydecoper,(de grootvader van Sara Hinlopen), heer van Maarsseveen en Neerdijk en burgemeester van Amsterdam.

Het was een van de eerste buitenplaatsen langs de Vecht. De Huydecopers, rijke kooplieden betrokken bij de Verenigde Oostindische Compagnie, kochten verschillende landerijen langs de Vecht, waar ze huizen op lieten bouwen. Zo stimuleerden ze de mode van het buiten wonen in statige buitenhuizen. In 1754 vond een ingrijpende verbouwing van het huis plaats, zodat het er in grote trekken uit zag zoals wij het nu kennen. Gedurende de jaren 1960 en 1961 werd Goudestein gerestaureerd, waarna het op 19 januari 1961 officieel als gemeentehuis in gebruik werd genomen.

Het park rond Goudestein is grotendeels in Engelse landschapsstijl en is vrij toegankelijk voor het publiek.

Oosterhout (Heemstede/Haarlem)

De buitenplaats ligt aan de Oosterhoutlaan 19 in Haarlem

Als stichter van de buitenplaats Oosterhout wordt de Amsterdamse burgemeester Jan Corneliszoon Geelvinck (1579-1651) beschouwd. In 1651 erfde zijn zoon Cornelis Geelvinck (1621-1689) de hofstede Oosterhout, tevens eigenaar van de heerlijkheden Castricum en Croonenburg en via zijn tweede vrouw Margaretha Bicker eigenaar van de buitenplaats Akerendam in Beverwijk. Hij was o.a. vijfmaal burgemeester van Amsterdam. (Hij is de vader van Albert Geelvinck die met Sara Hinlopen het Geelvinck Hinlopen Huis bewoonde) In 1689 komt Oosterhout in bezit van zijn zusters Eva Geelvinck (1619-1698) , getrouwd met Hendrick Bicker en Agatha Geelvinck (1617-1638), die gehuwd was met Frederick Alewijn.

In 1722 verkocht Sara Hinloopen, en enkele telgen uit de familie Alewijn de buitenplaats aan de Amsterdamse koopman en zijdefabrikant David Mattheus de Neufville. Na in de loop der tijd van verschillende eigenaren verwisseld te zijn , wordt de buitenplaats in 1940 gevorderd door de Duitsers. Na de Bevrijding gaf het pand onderdak aan de Karel van Mander Lyceum, vervolgens aan de School voor Practische vorming. Heden ten dage is het nog steeds een school en is de buitenplaats niet toegankelijk.

Boekesteyn

In 1992 kocht Natuurmonumenten Boekesteyn met Brambergen. Bezoekerscentrum Gooi en Vechtstreek is hier gevestigd. Tegenwoordig wordt Boekesteyn verhuurd aan de Postcodeloterij. Brambergen is particulier bewoond.

Toen Sara na de dood van Albert Geelvinck hertrouwde met mr. Jacob Hendricksz. Bicker, kocht deze de buitenplaats Boekesteyn in s’Graveland die hij in bezit had van 1710-1716. Ook de buitenplaats Boekesteyn is in de 18e eeuw in de Engelse Landschapsstijl aangelegd. Grasvelden en heuveltjes worden aangelegd met natuurlijk ogende boomgroepen en verassende doorkijkjes. Er komen kronkelige paden zoals het Rococobos en in het later aangelegde slingerpad. Er zijn nog rechte lanen en plantvakken uit de eerste Barokke aanleg. Boekesteyn heeft een charmante tweedeling met in het noorden een dicht parkbos en in het zuiden meer open met weilanden en akkers. Ten noorden ligt landgoed Schaep en Burgh en ten zuiden de particuliere buitenplaats Sperwershof.

Er zijn rondom Boekesteyn prachtige wandelingen te maken.

Akerendam

Akerendam ligt aan de Velserweg 20 min of meer recht tegenover station van Beverwijk.

Toen Cornelis Geelvinck (de vader van Albert Geelvinck) na de dood van zijn eerste vrouw Elisabeth Veleker een huwelijk aanging met Margaretha Bicker van Swieten kwam hij in het bezit van de buitenplaats Akerendam. Deze zou ruim een eeuw lang in het bezit van de Geelvincken blijven. Ook op Akerendam werd een Engelse landschapstuin aangelegd, waarin elementen uit vorige fasen werden opgenomen. Er werden slingerpaden en grillig gevormde bosjes uitgevoerd en in het achtergedeelte van de buitenplaats een woest landschap geschapen met kronkelpaden en bospartijen waarin men heerlijk kon wandelen.

Het vieren van trouwpartijen op buitenplaatsen was populair.1Er zullen op Akerendam heel wat bruiloften gevierd zijn tussen leden van de Geelvinck familie en die van de andere vooraanstaande Amsterdamse koopmans- en regentenfamilies. Cornelis oudste zoon Joan (Albert Geelvinck ’s broer) erfde Akerendam . Joan trouwde met Anna van Loon en zij kregen twee kinderen , Lieve (1676-1743) en Catharina Clara (1680-1729). Lieve Geelvinck huwde Agatha Theodora van Bambeeck (1674-1713) en hertrouwde na haar dood Anna de Haze (1690-1761). Catharina Clara huwde Willem Boreel, die enige tijd Beeckestein in bezit heeft gehad.

Lieve Geelvinck erfde Akerendam en zijn tweede vrouw Anna de Haze was in het bezit van de buitenplaats Vogelenzang. Zijn zoon Nicolaas was de laatste Geelvinck die Akerendam bewoonde, hij huwde drie maal. In 1764 werd Akerendam aan Hendrik Nicolaas Sautijn getransporteerd. Dat is het einde van het Geelvinck-tijdperk op Akerendam.

Na een aantal keren van eigenaar gewisseld te zijn komt Akerendam in 1789 in handen van eerdergenoemde mr. Gerrit Hooft Gerritszn. Hij was een telg uit het beroemde geslacht Hooft, dat vanaf de 16e eeuw een onafgebroken reeks regenten had voortgebracht. Hij hield zeer nauwgezet een kasboek bij waarin veel byzonderheden naar voren komen over het leven op Akerendam. Hij vierde zijn 11 jarig huwelijksfeest `met Catharina Francina Bruyning op Akerendam.( Gerrit was geparenteerd aan de familie Geelvinck door zijn broer Daniel, die in 1769 gehuwd was met Agnes Maria Geelvinck (1752-1816), een dochter van Nicolaas Geelvinck Lievesz. en Maria Margaretha Corver).

In het park van Akerendam staan banken en de wandelpaden zijn goed toegankelijk. De tuin heeft een oppervlakte van circa 2,5 hectare. Er is van 26 mei tot 16 september 2012een tentoonstelling over 5 eeuwen bloemperken. Het huis is niet toegankelijk.

Vogelenzang

Vogelenzang bij Bloemendaal is één van de rijkste en fraaiste buitenplaatsen van Zuid-Kennemerland en is ruim 80 ha. groot.

Anna de Haze , de tweede vrouw van Lieve Geelvinck was in het bezit van de buitenplaats Vogelenzang, die zij in 1734 verkocht aan Dhr Batolomeo Andreoli, koopman en consul van zijne apostolische majesteit in Amsterdam. (www. vogelenzang.org). In 1776 kreeg Jan van Marselis jr.de buitenplaats in bezit en liet een park aanleggen met slingerpaden en -vijvers in vroeg-landschappelijke stijl. Het ontwerp van het park wordt toegeschreven aan Johann Georg Michaël. De familie Bernaart kocht het landgoed in 1810 wat tot op de dag van vandaag nog in particulier bezit is.

Het nog bestaande kampeerterrein op een gedeelte van het terrein van Huis te Vogelenzang is ontstaan in 1955. De huizen te Vogelenzang en Teylingerbosch, hun parken en een aantal bijgebouwen en tuinelementen zijn Rijksmonumenten. Het huis is niet toegankelijk. Het landgoed is vrij toegankelijk.

Na Sara’s dood

Toen Sara Hinlopen in 1749 stierf waren haar vier erfgenamen de vier kinderen van haar neef Lieve Geelvinck, die met zijn tweede vrouw Anna de Haze naast Sara woonde op Herengracht 520. Het waren haar achternichtjes Catharina Jacoba (1710-1759) , Anna Elisabeth (1702-1757), Agatha Levina(1701-1761) en achterneef Nicolaas (1706-1764). Zij groeiden op in het huis naast dat van Sara , Herengracht 520. Alle vier waren ze in het bezit van een buitenplaats. Nicolaas kwam in het bezit van Akerendam.

Waterland (Velzen)

De buitenplaats Waterland ligt aan de Rijksweg 116 , Velzen Zuid.

Agata Levina Geelvinck, kwam in 1748 na de dood van haar man burgemeester Dirk Trip, in het bezit van de buitenplaats Waterland. Zij bewoonde na de dood van Sara , het Geelvinck Hinlopen Huis met haar zoon, die ook Dirk heette van 1749-1761. Na haar dood in 1761 kreeg haar zoon Dirk Trip jr, die met Jacoba van Strijen was gehuwd, Waterland in bezit. Jacoba verkocht na de dood van haar man, het landgoed aan Jhr. Archibald Hope. Hope liet de formele tuinaanleg wijzigen in de in zwang zijnde landschappelijke stijl, zoals die heden ten dage nog valt te bewonderen.

De tuin bij de buitenplaats Waterland( Velzen) werd in de 18e eeuw van een formele Franse tuin veranderd in een tuin volgens de Engelse landschapsstijl. Romantische slingerpaden en afwisselende vergezichten vormden een doorbreking van de formele tuinaanleg welke daaraan vooraf ging. Toch zijn ook restanten daarvan herkenbaar. Het landgoed Waterland bestaat uit een natuurgebied van 29 hectare groot. Het hoofdgebouw met bijgebouwen en de parkaanleg zijn verklaard tot rijksmonument. Het staat ter beschikking als trouwlocatie en er kunnen evenementen plaatsvinden. Het landgoed is niet opengesteld voor het publiek.

Op dit moment zijn er 6 deeleigenaren van Waterland. Vier ervan wonen ook op de buitenplaats. De 2 overige bezitten slechts kleine stukjes grond, gelegen tegen de tuinen aan de Rijksweg.

Ypenrode (Heemstede)

De buitenplaats Ipenrode ligt aan de Herenweg in de gemeente Heemstede en is particulier bezit.

Catharina Jacoba Geelvinck trouwde met Constantijn Sautijn (1710-1748) die in het bezit was van de buitenplaats Ypenrode (Heemstede). Na zijn dood vervalt het goed aan Catharina Jacoba. Vanaf 1760 is een park in de landschapsstijl aangelegd. De 18e eeuwse tuinmansbewoning is bewaard gebleven. Na een grondige restauratie zijn huis en park sinds 1989 eigendom van P.H. van den Bos. Het is vrij toegankelijk.

Scheybeeck

Scheybeek ligt aan de Velserweg 2 in Beverwijk.

Anna Elisabeth Geelvinck huwde 2 maal, In 1725 met Nicolaas Pancras (1696-1739) en na diens dood in 1740 met Jan Lucas Pels. De vader van Nicolaas Pancras, was de eigenaar van de nog altijd bestaande buitenplaats Wester-Amstel. Na zijn dood verkocht zijn weduwe Petronella de Waert deze buitenplaats. Anna Geelvinck en Nicolaas Pancras waren gezamenlijk eigenaar van de hofstede Scheybeek in Beverwijk. (Anna Elisabeth heeft ook Akerendam een aantal jaren in bezit gehad, maar verkocht het in 1742 aan haar broer Nicolaas). De buitenplaats Scheybeeck is vele malen van eigenaar veranderd. Tussen 1946 en 1965 was het huis in gebruik als gemeentehuis van Beverwijk. ( In de 17e eeuw toen de Familie Baeck ,Scheijbeeck in eigendom had , behoorde Joost van den Vondel tot de regelmatige gasten. Hij schreef veel gedichten over het huis en de bewoners onder andere over de aldaar stromende duinbeek Scheybeeck , genaamd Beecksangh) : 

‘De klare Beeck, uit schorre duinen
Gesproten, om uw ackerlant
Uw vijvers, bosch en groene tuinen,
Langs oevers, dicht met loof beplant,
Te laven met een lieflijck morren,
Tot dat ze valt in ’t Wijcker meer.”

Sinds 1989 is de buitenplaats in beheer van de Stichting Scheybeek. Het gebouw wordt nu gebruikt voor evenementen en als trouwzaal. Het Park Scheybeeck is ontstaan rond 1620 en is circa 5 hectare groot en heeft een bijzondere historische en natuurlijke waarde. Het park is in 2002 aangewezen tot Rijksmonument en is vrij toegankelijk.

Watervliet

Nicolaas Geelvinck huwde voor de derde maal met Maria Margaretha Corver. Zijn eerste en tweede vrouw waren jong gestorven. Maria Margaretha erfde van haar vader Gerrit Corver, die 10 maal burgemeester van Amsterdam was, (behalve de heerlijkheid Velsen en Santpoort), de buitenplaats Watervliet. Watervliet was gelegen tussen Velsen en Beverwijk, niet ver van Akerendam, dat eveneens in hun bezit was. Buitenstaanders hielden Watervliet voor het aanzienlijkste van de hele streek. Daniël Marot ontwierp in de tijd van Geelvinck en Corver de tuinen bij Watervliet.

Nicolaas Geelvinck en Maria Margaretha Corver besloten om Watervliet aan te houden en Akerendam te verkopen.

Watervliet werd in de jaren 1842 tot 1844 in opdracht van de toenmalige eigenaar verfraaid en de tuinen op het landgoed werden aangelegd door de tuinarchitect Zocher jr. De aanleg van het Noordzeekanaal was de directe aanleiding dat de buitenplaats in de tweede helft van de 19e eeuw werd afgebroken. Begin 19e eeuw verdwijnen veel buitenplaatsen als gevolg van de economische recessie. In de 20ste eeuw verdwijnen er nog meer ten gevolge van de toenemende druk op de grond. Zij maken plaats voor woonwijken, agrarische bestemmingen of infrastructuur.

Landgoed Hoevelaken

Westerdorpsstraat 68-70

Aan de westzijde van Hoevelaken ligt Landgoed Hoevelaken, een bos met daarin het kasteel Huize Hoevelaken

Agatha Theodora Geelvinck (1739-1805) was de dochter van Nicolaes Geelvinck, de broer van Agatha Levina Geelvinck en de stiefdochter van Anna de Haze, die op Herengracht 520 woonde naast Sara . Sara stierf toen Agatha Theodora tien jaar was. Zij zal dus als klein meisje ook haar oud-tante Sara Hinlopen goed gekend hebben.

Agatha Theodora trouwde in 1760 met Dirk Wolter baron van Lynden van Hoevelaken (1733-1770) geboren op 11 maart 1733, overleden te kasteel Hoevelaken op 5 juli 1770, zoon van Mr Frans Godard van Lijnden, burggraaf van Nijmegen. Het echtpaar is in Arnhem gaan wonen. Het was een kinderrijk huwelijk met acht kinderen. Het geslacht Lynden van Hoevelaken waren in het bezit van het landgoed Hoevelaken. We mogen aannemen dat Agatha en Dirk daar de zomers hebben doorgebracht, maar daarover bestaat geen zekerheid.

Op de plek van een vroeg-18de-eeuwse havezate verrees in 1925-’28 het huidige Huis Hoevelaken in opdracht van C.J.K. van Aalst, president van de Nederlandse Handels Maatschappij, naar ontwerp van M.A. en J. van Nieukerken. (Het interieur bevat rijke schouwen, beschilderde plafonds en dessus-de-portes van Jacob de Wit, afkomstig uit enkele Amsterdamse huizen). Het huis ligt in een park dat zich geheel richt naar de oorspronkelijke langgerekte perceelstructuur van de buitenplaats. In het begin van de 18e eeuw wordt een park aangelegd rondom een middenlaan Vanaf de 19de eeuw zijn gedeelten van het park veranderd in de landschapstijl, waarmee een aantrekkelijk landschap is gecreëerd van bos, afgewisseld door weide en bouwland.

Het kasteel is sinds 1963 eigendom van het Bouwfonds. Het grootste gedeelte van het bos is aangekocht door het Geldersch Landschap. Bezichtiging van huis en omringende tuinpark op werkdagen van 7.00 tot 19.00 uur.