Gravenland

De geschiedenis van de ’s-Gravelandse buitenplaatsen begint bij een groepje welgestelde Amsterdammers. In de Gouden Eeuw gaan de zaken goed. Om inflatie te voorkomen, zoekt men naar goede mogelijkheden om te investeren. De Amsterdammers laten hun oog vallen op het gebied waar nu ’s-Graveland ligt. Toen niet meer dan woest onland met bos, veenmoeras en heide. 

Ruzie met de erfgooiers

Lokale boeren uit o.a. Hilversum, de zogeheten erfgooiers, hadden het recht dit onland te hooien en er hun vee te weiden. In 1625 kregen de Amsterdammers toestemming om dit land te ontginnen. De boeren komen in opstand! Ze vrezen dat de ontginning hun doorgangswegen tussen hei en veen blokkeren. Er is heel wat voor nodig om de rust te herstellen.

Aan het werk

De ontginning kan beginnen. Om de onderneming iets winstgevender te maken wordt een deel van de zandgrond afgegraven en naar Amsterdam vervoerd voor de aanleg van Keizers-, Heren- en Prinsengracht. De schepen keren terug met mest, huisvuil en gier om de arme ’s-Gravelandse grond vruchtbaar te maken. Er ontstaan vijf 5 landerijen: Schaep en Burgh, Boekesteyn, Spanderswoud, Hilverbeek en Gooilust.

Van opkamer tot heus landhuis

Op het net ontgonnen land worden boerderijen gebouwd en samen met het land in pacht uitgegeven. Voor de landeigenaar die vooral bij mooi weer, zijn landerijen komt inspecteren, wordt een mooie kamer, een opkamer, ingericht. De Amsterdammers raken gecharmeerd van het buitenleven. Boerderijen maken plaats voor buitenhuizen. En bij het huis legt men een baroktuin aan naar de mode van begin 18e eeuw. Strak en geometrisch van opbouw met lange lanen en een sterrenbos. Uiteindelijk ontstaan er 18 buitenplaatsen.

Romantische tuinen én pastinaak

Mede door de VOC blijft het de Amsterdammers voor de wind gaan en de huizen worden mooier en groter. De landschapsstijl komt in de mode en de tuinen gaan op de schop. Veelal naar ontwerp van geliefde tuinarchitect Zocher worden natuurlijke tuinen aangelegd met heuvels, waterpartijen en romantische doorkijkjes. Exotische bomen en struiken zoals de rododendron en rode beuk doen hun entree. Een moestuin en een slangenmuur met fruitbomen leveren pastinaak, boon, perzik en abrikoos. 

Slechtere tijden

Het onderhoud van de buitens wordt te duur en verloedering en verval dreigen. Een forse echtelijke ruzie brengt redding..Begin twintigste eeuw wonen op Gooilust jonkvrouwe Louise Six en haar man Frans Blaauw. Om te voorkomen dat Blaauw na haar dood het buiten zou erven (zij was eigenaresse) schenkt Louise Gooilust aan Mr.dr.P.G. van Tienhoven, voorzitter van de nog jonge Vereniging Natuurmonumenten. In de decennia die volgen verwerft Natuurmonumenten tien buitenplaatsen.

Toekomst

De ‘s-Gravelandse Buitenplaatsen floreren nog steeds. Maaien, hooien, kappen en wieden; het hoort allemaal bij het jaarlijkse beheer van de buitenplaatsen. Maar de honderden jaren oude beuken en eiken blijven niet eeuwig leven. De oorspronkelijk tuinontwerpen behoeven herstel. In de bomenlanen vallen gaten en de vijvers moeten worden uitgebaggerd. Natuurmonumenten heeft daarom een meerjarig herstelplan gemaakt. Een plan om in tien jaar tijd de ‘s-Gravelandse Buitenplaatsen voor de volgende 400 jaar veilig te stellen.

Van ringslang tot bosuil

De buitenplaatsen liggen op de overgang van het veengebied in het westen en de zandgronden rondom Hilversum. Dit zorgt voor een rijke natuur. De tuinen zijn in het voorjaar oogverblindend wanneer bosanemoon, sneeuwklokje, boshyacinth en andere stinsenplanten bloeien. De grootte van de buitens maakt ze aantrekkelijk voor reeën. In de holten van oude bomen – beuk, eik, maar ook exoten – zitten holten in waar vogels en vleermuizen van profiteren. ’s Zomers slapen rosse vleermuis en grootoor-, dwerg- en watervleermuis in de holle bomen. Overwinteren doen ze in de ijskelders op Boekesteyn en Hilverbeek. Kleine watersalamander, kamsalamanders en groene en bruine kikker zorgen – mede dankzij de vele faunapassages – voor levendige vijvers.